In hoeverre mag het begluren van werknemers voortduren?

Door: Niels van der Neut[1]

Met een nog zwaardere kater dan de vorige dag stap jij het Zuidaskantoor binnen waar je als werkstudent werkzaam bent. Je opent je mailbox en ziet daarin een waarschuwing van jouw werkgever, waarin staat dat zij op beelden, gemaakt met een (verborgen) camera, gezien heeft dat jij erg vaak van je telefoon gebruikmaakt. Jouw eerste gedachte is ditmaal niet: ‘ik heb koffie nodig’, maar: ‘mag die (verborgen) camera daar eigenlijk wel hangen?’ Hieronder wordt ingegaan op de rechtmatigheid en toelaatbaarheid van (heimelijk) cameratoezicht op de werkvloer.

Rechtmatigheid van de verkrijging van het beeldmateriaal
Wat betreft heimelijk cameratoezicht gelden dezelfde normen als voor niet heimelijk cameratoezicht, zij het in strengere mate. In artikel 8 EVRM[2] is vastgelegd dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven. Dit recht omvat mede het recht op bescherming van persoonsgegevens.[3] Het uitgangspunt van de Autoriteit persoonsgegevens[4] is dat (heimelijk) cameratoezicht niet is toegestaan, tenzij een bijzondere situatie zich voordoet.[5]

De bijzondere situaties, waarin persoonsgegevens[6] wél verwerkt mogen worden, staan limitatief opgesomd[7] in artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Haast vanzelfsprekend is te noemen dat cameratoezicht wel is toegestaan indien de werknemer hiervoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend (artikel 8 sub a Wbp). Het enkel doen van een mededeling vanuit de werkgever is onvoldoende. Ondubbelzinnige toestemming houdt in dat elke twijfel dient te zijn uitgesloten of de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven. Deze toestemming hoeft niet schriftelijk te worden verleend, maar moet dan wel ondubbelzinnig blijken uit het gedrag van de betrokkene. Een werknemer heeft ook in de werksituatie recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.[8] De toestemming moet in ieder geval specifiek worden verleend voor een bepaalde gegevensverwerking; een zeer brede en onbepaalde machtiging om gegevens te verwerken volstaat hier niet.[9]

Indien de werkgever zich – ter rechtvaardiging van het cameratoezicht – beroept op artikel 8 sub f Wbp (gegevensverwerking noodzakelijk voor behartiging van gerechtvaardigd belang verantwoordelijke), zal hij het gerechtvaardigde belang moeten aantonen. Het gerechtvaardigd belang is in principe aanwezig als de betreffende verwerking noodzakelijk is om reguliere bedrijfsactiviteiten te kunnen verrichten. Hierbij kan gedacht worden aan het tegengaan van diefstal (als daarvan een serieus vermoeden bestaat)[10], fraudebestrijding of de bescherming van de werknemers en/of bezoekers.[11] Bovendien kan het niet hebben van cameratoezicht op de voor- of achterzijde, waarbij dit toezicht op de ramen vermeld moet staan, een schending van de zorgplicht van de werkgever ex. artikel 7:658 BW opleveren indien een overval wordt gepleegd.[12] Naast het gerechtvaardigde belang dienen de privacyrechten van de werknemers afgewogen te worden tegen de eigen belangen van de werkgever (de zgn. ‘privacytoets’).[13]

De privacytoets impliceert een motiveringsplicht voor de werkgever.[14] Artikel 8 Wbp behelst dat altijd voldaan moet zijn aan de beginselen van proportionaliteit[15] en subsidiariteit[16].[17] Het maken van heimelijke opnames voor trainingsdoeleinden (Mystery Shopping[18]) voldoet bijvoorbeeld niet aan het subsidiariteitsbeginsel, omdat een vergelijkbaar leereffect ook bereikt kan worden door onder meer rollenspellen.[19]

Dat aan de privacytoets wordt voldaan, moet dan ook voldoende beargumenteerd worden, wil deze toets in het voordeel van de werkgever uitvallen. Het uitgangspunt is immers dat (heimelijk) cameratoezicht in beginsel niet is toegestaan.[20] Op basis van artikel 9 Wbp is het in ieder geval verboden om de gegevens daarna toch voor een ander doel (prestaties werknemers ‘optimaliseren’) te gebruiken dan hetgeen ter rechtvaardiging was aangevoerd.

Toelaatbaarheid van het beeldmateriaal in procedures
De omstandigheid dat camerabeelden onrechtmatig kunnen zijn verkregen, brengt echter niet mee dat de desbetreffende beelden – bij onrechtmatige verkrijgen – per definitie buiten beschouwing moeten blijven en niet als bewijs mogen worden gebruikt. [21] Een rechtvaardiging is te vinden in artikel 21 Rv, waar de partijen de plicht wordt opgelegd feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Indien het cameratoezicht onrechtmatig is verkregen, moet de rechter bekijken of dit bewijs buiten beschouwing gelaten dient te worden. Artikel 152 Rv bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In beginsel weegt het algemeen belang, dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs, waardoor onrechtmatig verkregen bewijs in het algemeen wel in civiele procedures wordt toegelaten. Dit levert een voordeel voor de werkgever op, omdat hij in veel gevallen het bewijsmateriaal kan gebruiken dat onrechtmatig is verkregen. Slechts indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is uitsluiting van dat bewijs gerechtvaardigd.[22] Bijkomende, bijzondere omstandigheden moeten door de werknemer worden gesteld.[23] Wel is het mogelijk dat de werkgever de werknemer – naast de transitievergoeding[24] – een billijke vergoeding[25] is verschuldigd als het bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen.[26]

De tandeloze tijger
In Nederland was veel kritiek op het CBP, wat heeft geleid tot de bijnaam ‘tandeloze tijger’. Dit komt doordat hij zelden[27] zijn bevoegdheid ex artikel 60 Wbp, het concreet onderzoek doen naar het handelen door bedrijven in strijd met de Wbp, uitoefende.[28] Met de wetswijziging[29] van 1 januari 2016 van de Wbp wordt getracht een tijger met tanden te realiseren. De Autoriteit persoonsgegevens heeft sindsdien meer (boete)bevoegdheden tot haar beschikking, zoals de mogelijkheid het direct opleggen van een boete.[30] Dit is echter pas mogelijk nadat een bindende aanwijzing is gegeven, tenzij sprake is van een opzettelijk gepleegde overtreding of ernstig verwijtbare nalatigheid.[31] Op deze wijze poogt de Nederlandse wetgever de Autoriteit persoonsgegevens een waakhond met tanden te maken. Begin 2016 is er nog niks gebeurd op dit gebied, waardoor het daadwerkelijk meer controleren (en beboeten) slechts onderwerp ter speculatie is.

Conclusie
Cameratoezicht op werknemers wordt niet in alle gevallen rechtmatig geacht. Hiermee is niet gezegd dat – indien het ook daadwerkelijk onrechtmatig is – het door cameratoezicht verkregen bewijs niet gebruikt kan worden door de werkgever in een juridische procedure. In principe weegt namelijk het algemeen belang, dat de waarheid in rechte aan het licht komt en het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs, waardoor onrechtmatig verkregen bewijs over het algemeen wel in civiele procedures wordt toegelaten. Dit is slechts anders indien sprake is van bijkomende omstandigheden, waardoor de rechtvaardiging aanwezig is om het bewijs uit te sluiten, waarbij een dergelijke, bijkomende, bijzondere omstandigheid moet worden gesteld en aangetoond door de werknemer.

Gelet op het zelden buiten beschouwing laten van de onrechtmatig verkregen beelden, hetgeen een voordeel voor de werkgever kan opleveren, de mogelijke schending van de zorgplicht van de werkgever indien geen cameratoezicht aanwezig is op de voor- en achterzijde van het pand, de beperkte controle en – als een dergelijk onderzoek toch wordt verricht – de beperkte mogelijkheden om (direct) een sanctie op te leggen, wat ook na de wetswijziging niet snel realiseerbaar is, zou ik haast het volgende tegen werkgevers durven te zeggen: cameratoezicht op de werkvloer, gaat uw gang!

[1] Niels van der Neut is masterstudent Arbeidsrecht en Privaatrecht aan de Universiteit van Amsterdam.

[2] Zowel het heimelijk opnemen van telefoongesprekken van werknemers (EHRM 25 juni 1997, ECLI:NL:XX:1997:AD5858 (Halford/Verenigd Koninkrijk)) als het heimelijk volgen van het e-mail- en internetgebruik van werknemers (EHRM 3 april 2007, ECLI:NL:XX:2007:BA6786 (Copland/Verenigd Koninkrijk)) is per definitie in strijd met artikel 8 EVRM.

[3] Kamerstukken II 2009/10, 32 161, nr. 3.

[4] Op 1 januari 2016 is de Wbp gewijzigd, waarbij het College bescherming persoonsgegevens (hierna: het CBP) nadien de naam ´Autoriteit persoonsgegevens´ draagt.

[5] Zie bijv.: CBP, ‘Camera’s op de werkplek’, Informatieblad 3, juli 2012.

[6] Hieronder valt ook cameratoezicht indien de beelden worden geordend volgens bepaalde criteria, zodat de daarop weergegeven personen makkelijker kunnen worden teruggevonden bij raadpleging van het aangelegde bestand of als het materiaal digitaal is vastgelegd en de gegevens geautomatiseerd zijn verwerk (Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3, p. 70-71).

[7] Het gaat voor dit artikel te ver om alle gronden te bespreken. Enkel sub a en f van artikel 8 Wbp worden belicht.

[8] EHRM 16 december 1992, ECLI:NL:XX:1992:AD1800 (Niemietz/Duitsland); College bescherming persoonsgegevens 21 november 2013, JAR 2014/38, JBP 2014/94 onder verwijzing naar Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, p. 65, waar wordt opgemerkt dat dit op dezelfde wijze voor sollicitanten geldt.

[9] H.H. de Vries, Tekst & Commentaar Telecommunicatie- en privacyrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 874.

[10] Vgl. inz. bijstandsfraude: HR 9 januari 1987, NJ 1988/850 (de Edamse bijstandsmoeder).

[11] Kamerstukken II 1997/98, 25 892, 3, p. 8.

[12] Zie bijv.: Hof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:453.

[13] Dit vloeit ook voort uit artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap).

[14] Kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 86-89.

[15] Het proportionaliteitsvereiste houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel.

[16] Het subsidiariteitsvereiste brengt mee dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kunnen worden bewerkstelligd.

[17] Kamerstukken II 1997/98, 25892, 3, p. 80.

[18] In deze context kan bij Mystery Shopping worden gedacht aan het inhuren van iemand om een aankoop te doen in de winkel, waarna deze zijn ervaringen – voornamelijk over de klantvriendelijkheid – deelt met de desbetreffende werkgever.

[19] College bescherming persoonsgegevens, 21-11-2013, JAR 2014/38, JBP 2014/94.

[20] Zie voetnoot 6 en EHRM 5 oktober 2010, ECLI:NL:XX:2010:BP3541 (Köpke/Duitsland).

[21] Zie o.m. HR 16 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9997; HR 7 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0500; HR 27 april 2001, ECLI:HR:2001:AB1347 (L./Wennekes Lederwaren); HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632; Rb. Noord-Holland 24 september 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:12275.

[22] HR 18 april 2014, ECLI: HR:2014:942 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632.

[23] HR 18 april 2014, ECLI: HR:2014:942 en HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632.

[24] Artikel 7:673 BW.

[25] Artikel 7:671b lid 9 BW.

[26] Kamerstukken II 2013/14, 33 818, p. 48 en recentelijk bevestigd (en toegekend) door de Rb. Noord-Nederland 24 februari 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:713.

[27] Een van de onderzoeksprioriteiten van het CBP was in 2013 de controle van werknemers door werkgevers. Er kwamen toen 900 signalen (meldingen) binnen bij het CBP. Dat heeft geresulteerd in één onderzoek m.b.t. cameratoezicht door het CBP, zie nt. bij JAR 2014/38.

[28] College Bescherming Persoonsgegevens, Jaarverslag: Het CBP in vogelvlucht, 2013.

[29] Kamerstukken II 2014/15, 33 662, nr. A.

[30] Voor de wetswijziging werd er eerst een waarschuwing opgelegd door het CBP, waarna een last onder dwangsom kon worden opgelegd indien het cameratoezicht niet was beëindigd op de door het CBP vastgestelde datum.

[31] Volgens de (voormalig) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gaat het hierbij om grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam en onoordeelkundig handelen (Kamerstukken II 2014/2015, 33662, nr 51).