Het belang van een intentieverklaring tijdens onderhandelingen
Hessel Roeleveld*
Vrijheid om de onderhandelingen af te breken
In Nederland zullen partijen tijdens onderhandelingen in een bepaalde rechtsverhouding tot elkaar komen te staan die beheerst wordt door de redelijkheid en billijkheid.[1]Deze rechtsverhouding kan meebrengen dat partijen de onderhandelingen niet meer zomaar kunnen afbreken. Worden de onderhandelingen toch afgebroken, dan kan de wederpartij schadevergoeding vorderen.[2]De Hoge Raad heeft echter in al haar jurisprudentie benadrukt dat partijen een grote mate van contractsvrijheid hebben. Een vordering tot schadevergoeding dient hierdoor dan ook met grote terughoudendheid te worden toegewezen. Ondanks deze terughoudendheid gebruiken partijen bij grote transacties vaak een intentieverklaring. Dit is een overeenkomst waarin partijen vastleggen wat over en weer van elkaar verwacht kan worden in de precontractuele fase. Waarom is een intentieverklaring nog nodig als de rechter slechts met veel terughoudendheid een vordering tot schadevergoeding zal toewijzen? Een intentieverklaring kan partijen een grote mate van zekerheid verschaffen. Zonder intentieverklaring zijn partijen volledig overgeleverd aan het oordeel van de rechter of het afbreken onaanvaardbaar is geweest. Ondanks het feit dat de toets zeer terughoudend zal zijn, blijft het nog steeds aan de rechter om tot een oordeel te komen of de afbrekende partij met het afbreken van de onderhandelingen onrechtmatig heeft gehandeld jegens de wederpartij. Partijen kunnen een bepaling in een intentieverklaring laten opnemen waaruit de vrijblijvendheid van de onderhandelingen zal blijken. Zij kunnen zo de intentie uitspreken dat zij weliswaar in een bepaalde rechtsverhouding tot elkaar staan, maar dat zij vrij blijven om de onderhandelingen op enig moment af te breken.[3]De vraag die echter blijft bestaan is of een intentieverklaring met een dergelijke strekking ook werkelijk de aansprakelijkheid wegens onaanvaardbaar afbreken van de onderhandelingen kan tegengaan.
In zijn arrest Beliën/Brabant heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op deze vraag.[4]In dit arrest ging het over de situatie dat Beliën schadevergoeding vorderde op basis van een tweetal overeenkomsten. Deze overeenkomsten waren onderworpen aan het voorbehoud dat de Gedeputeerde Staten goedkeuring zou moeten geven. Het hof had in haar uitspraak aangegeven dat de vordering niet gebaseerd kon zijn op de precontractuele fase, aangezien reeds definitieve afspraken waren aangegaan. De Hoge Raad heeft dit oordeel in zijn arrest vernietigd. Hij stelde: “De maatstaven welke in voormelde rechtspraak[5]zijn ontwikkeld ter beantwoording van de vraag wanneer het afbreken van onderhandelingen jegens de wederpartij onaanvaardbaar is, komen in een geval als het onderhavige voor overeenkomstige toepassing in aanmerking.”Indien de onderhandelingen worden afgebroken met een verwijzing naar een voorbehoud, wordt de aansprakelijkheid jegens de wederpartij bepaald aan de hand van de criteria van de precontractuele aansprakelijkheid.[6]Dit is vooral van toepassing op de schadevergoeding die betrekking heeft op reeds gemaakte kosten. Minder problematisch zal het zijn voor wat betreft de schadevergoeding die ook gederfde winst omvat. De gederfde winst komt enkel voor vergoeding in aanmerking wanneer de wederpartij gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen.[7]Met een eenduidig voorbehoud wordt echter in beginsel belet dat de wederpartij gerechtvaardigd kan vertrouwen dat een overeenkomst gesloten gaat worden. Zolang de voorwaarde van het voorbehoud dan nog niet is volbracht, kan in beginsel geen precontractuele aansprakelijkheid voor gederfde winst ontstaan.[8]Een dergelijk voorbehoud voorkomt echter enkel aansprakelijkheid voor de gederfde winst. Aansprakelijkheid voor de gemaakte kosten hangt namelijk niet af van het totstandkomingsvertrouwen in een overeenkomst, terwijl een voorbehoud enkel het rechtvaardig ontstaan van dit vertrouwen bij de wederpartij belet.[9]
Op basis van het bovenstaande lijkt het haast onmogelijk voor partijen om aansprakelijkheid voor de gemaakte kosten geheel uit te sluiten.[10]Tijdens de onderhandelingen zal een moment ontstaan dat in ieder geval een van de partijen kosten moet maken. Bij dergelijke kosten kan gedacht worden aan een taxatierapport. Na een dergelijk kantelpunt kunnen partijen niet volstaan door enkel te verwijzen naar een voorbehoud. Ondanks een bepaling die partijen toelaat om vrijelijk de onderhandelingen af te breken, zal bij deze breuk ook een ‘goede reden’ aanwezig moeten zijn.[11]Niet is aangegeven wanneer gesproken kan worden van een ‘goede reden’. Het lijkt reëel om ervan uit te gaan dat de goede reden in samenhang gezien moet worden met het gemaakte voorbehoud. Zo oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat een partij vrij was om de onderhandelingen af te breken doordat de partijen met maximale vrijheid de onderhandelingen waren aangegaan. De afbrekende partij had uiteindelijk op basis van financiële redenen gekozen om de onderhandelingen af te breken.[12]Daarnaast mag de aangevoerde reden niet aan de afbreker toe te rekenen zijn.[13]
De juridische kwalificatie van opgenomen clausules
Een ander punt is de juridische kwalificatie van opgenomen voorbehouden.[14]Deze wordt problematisch op het moment dat niet duidelijk is of het gemaakte voorbehoud te kwalificeren is als een opschortende dan wel een ontbindende voorwaarde. Dat dit onderscheid essentieel is, kan worden geïllustreerd aan de hand van een kort geding bij de Rechtbank Leeuwarden.[15]In deze zaak ging het om een voorbehoud tot het verkrijgen van financiering. De gedagvaarde partij was met de klagende partij de aankoop van een boot onder voorbehoud van financiering overeengekomen. Uit de overeenkomst bleek niet of het in casu om een opschortende dan wel ontbindende voorwaarde ging. De gedagvaarde partij kreeg uiteindelijk geen financiering. De rechtbank oordeelde dat het voorbehoud te kwalificeren was als een ontbindende voorwaarde. Hierdoor was de gedagvaarde partij gebonden aan de overeenkomst, nu zij zich niet meer kon beroepen op het voorbehoud.[16]
Het onderscheid tussen beide kwalificaties is dat in het geval van een opschortende voorwaarde pas een overeenkomst ontstaat tussen de partijen wanneer aan de opgenomen voorwaarden is voldaan.[17]Bij een ontbindende voorwaarde komt de overeenkomst tussen de partijen wel tot stand, maar wordt de overeenkomst van rechtswege ontbonden worden indien niet aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan.[18]Het is dus voor de partijen noodzakelijk om het voorbehoud zo te omschrijven dat de juridische kwalificatie duidelijk is. Dit is zeker relevant op het moment dat partijen een bepaald voorbehoud opnemen in hun intentieverklaring, welke de werking van de driefasenleer moet blokkeren. Als een dergelijk voorbehoud vervolgens wordt gekwalificeerd als ontbindende voorwaarde, dan kan wel degelijk een overeenkomst tot stand gekomen zijn. De partij die een beroep op de ontbindende voorwaarde zou kunnen doen, dient zich actief op deze voorwaarde te beroepen. Indien dit wordt nagelaten, kan een dergelijke ontbindende voorwaarde de overeenkomst niet meer ongedaan maken.[19]De partij die een beroep doet op de ontbindende voorwaarde heeft namelijk een inspanningsverplichting.[20]Heeft deze partij hier niet aan voldaan, dan blokkeren de redelijkheid en billijkheid dat de partij zich succesvol op de ontbindende voorwaarde kan beroepen.[21]Bij een opschortende voorwaarde worden de partijen pas gebonden op het moment dat aan de opschortende voorwaarde is voldaan. Voor de partijen die de vrijblijvendheid van de onderhandelingen willen behouden, is het dus van belang hun voorbehoud duidelijk te formuleren.[22]Op het moment dat het onduidelijk is of een voorbehoud te kwalificeren is als een opschortende dan wel ontbindende voorwaarde, blijft het risico aanwezig dat de partijen toch gebonden zijn.[23]
Slot
Door het opstellen van een intentieverklaring zullen partijen vooral de vrijheid van de rechter beperken om te beslissen over een vordering tot schadevergoeding bij het afbreken van de onderhandelingen. Een intentieverklaring geeft de partijen meer zekerheid, aangezien de rechter rekening dient te houden met het feit wat de partijen hebben afgesproken. Dit leidt niet tot een definitieve uitsluiting van de aansprakelijkheid, maar zorgt wel voor veel meer zekerheid wanneer een van de partijen aansprakelijk wordt gesteld.
*Hessel Roeleveld is masterstudent Commerciële Rechtspraktijk aan de Universiteit van Amsterdam.
[1]B. Wessels,‘Letters of Intent’, Ars AequiLibri2010, p. 39.[2]HR 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337 (CBB/JPO).
[3]B. Wessels,‘Letters of Intent’, Ars Aequi Libri 2010, p. 39.
[4]HR 24 maart 1995,ECLI:NL:HR:1995:ZC1674 (Beliën/Brabant).
[5]HR 18 juni 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4405 (Plas/Valburg); HR 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0018 (VSH/Shell) en HR 31 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0255 (Vogelaar/Skil).
[6]M. van Hooijdonk & R.J.P.L. Tjittes, ‘Precontractuele Aansprakelijkheid bij onderhandelen met voorbehoud’, Contracteren 2008/3, p. 54.
[7]M.R. Ruygvoorn, Monografieën Privaatrecht, Afbreken van onderhandelingen, Kluwer 2005, p. 29.
[8]HR 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1996:ZC1890 (Van Engen/Mirror).
[9]H.J. de Kluiver & C.A. Schwarz, Onderhandelen en schikken, Kluwer 1998, p. 110.
[10]M.R. Ruygvoorn, ‘Schadevergoeding bij gelegitimeerd en ongelegitimeerd afgebroken onderhandelingen’, Bb 2013/79, p. 2.
[11]H.J. de Kluiver, Onderhandelen en privaatrecht, Kluwer 1992, p. 24.
[12]Rb. Amsterdam 30 september 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:6458.
[13]R.P.J.L. Tjittes, ‘De aansprakelijkheid voorafgebroken onderhandelingen – een kritisch overzicht’, THEMIS 2016/5, p. 257.
[14]M.R. Ruygvoorn, ‘Contracteren onder voorbehoud: het blijft lastig!’, MvV 2010/6, p. 169.
[15]Rb. Leeuwarden 28 april 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BM3063.
[16]Rb. Leeuwarden 28 april 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BM3063, r.o. 5.6.
[17]Vgl. art. 3:38 BW, 6:21, 6:22 BW; J. Hijma, e.a., Rechtshandeling en Overeenkomst, Kluwer 2013, p. 43.
[18]Vgl. art. 3:38 BW, 6:21, 6:22 BW; J. Hijma, e.a., Rechtshandeling en Overeenkomst, Kluwer 2013, p. 43.
[19]Rb. Leeuwarden 28 april 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BM3063, r.o. 5.5.
[20]Rb. Leeuwarden 28 april 2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:BM3063, r.o. 5.5.
[21]HR 21 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2109, (Tomlow/Zwietering).
[22]M.R. Ruygvoorn, ‘Contracteren onder voorbehoud: het blijft lastig!’, MvV 2010/6, p. 171.
[23]M.R. Ruygvoorn, ‘Contracteren onder voorbehoud: het blijft lastig!’, MvV 2010/6, p. 172.
Leave a Comment