Schuld, schaamte en stereotypes: oorzaken van de lage aangiftebereidheid in zedenzaken
Eind 2020 werd door verschillende nieuwssites in Nederland gerapporteerd over het lage aantal aangiftes na zedenmisdrijven. Naar aanleiding van cijfers van de politie bleek namelijk dat er een gat was ontstaan tussen het aantal meldingen van verkrachtingen bij de politie en de daadwerkelijke aangifte daarvan. Uit het rapport bleek dat slechts 37 procent van de melders aangifte doet. Nog opvallender was de schatting dat ongeveer 70 procent van de zedenincidenten überhaupt nooit wordt gemeld. Er bestaat dus een kloof tussen het aantal zedendelicten en het aantal aangiftes dat erop volgt. Dit gegeven lijkt ook opgemerkt te zijn door het ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het ministerie). In 2020 werd duidelijk dat het ministerie de wetgeving over seksuele misdrijven uitgebreid wil herzien. Het primaire doel van de wetgever is om aan te sluiten bij de verscherpte opvattingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag, maar het ministerie blijkt ook te verwachten dat de uitbreiding van de zedenwetgeving ervoor zal zorgen dat slachtoffers van zedenmisdrijven makkelijker aangifte kunnen doen. De vraag die rijst is in hoeverre de uitbreiding van de strafwet invloed kan hebben op de aangiftebereidheid van slachtoffers. Daaraan vooraf gaat nog de vraag welke factoren slachtoffers van zedendelicten beïnvloeden in hun keuze om wel of geen aangifte te doen. Want waarom is het aantal aangiftes in Nederland zo laag?