Artikel 11a Opiumwet, gerechtigheid of een te ruime aansprakelijkheid?

Door: Sanne Leenstra

Onlangs heb ik een artikel geschreven over de voor- en achterdeur van het Nederlandse coffeeshopbeleid.[1] Hierin schreef ik al dat de problemen voor een Nederlandse coffeeshop voornamelijk aan de achterdeur ontstaan. Zo wordt het verkopen van de softdrugs aan de voordeur vaak gedoogd, mits is voldaan aan de criteria uit de Aanwijzing Opiumwet.[2] Uit diezelfde Aanwijzing blijkt ook dat het beroeps- of bedrijfsmatige telen van softdrugs niet wordt gedoogd.[3] Of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig telen hangt af van de hoeveelheid planten (dit mogen er niet meer dan vijf zijn) en tevens van de mate van professionaliteit en het doel van de teelt.[4] Tegen het beroeps- of bedrijfsmatig telen van hennep wordt dan ook actief opgetreden door politie en justitie. Om de aanpak van illegale hennepteelt te vergemakkelijken is sinds 1 maart 2015 de voorbereiding of bevordering van overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot lijst-II-middelen, waar hennep onder valt, als zelfstandig delict opgenomen in de Opiumwet onder het vernieuwde artikel 11a.[5] Dat dit artikel moet bijdragen aan de aanpak van beroeps- of bedrijfsmatige teelt blijkt onder andere uit de memorie van toelichting.[6] Zo staat daarin dat het enkele optreden tegen hennepkwekerijen en de bij de teelt direct betrokken personen niet toereikend is voor het terugdringen van illegale hennepteelt en dat het noodzakelijk is gebleken om ook op te treden tegen activiteiten van ondersteunende aard.[7] Inmiddels is het twee jaar geleden dat dit nieuwe artikel 11a van de Opiumwet is ingevoerd en de vraag is of dit artikel het doel, dat duidelijk blijkt uit de memorie van toelichting, ook daadwerkelijk bereikt of dat het hier gaat om een te ruime strafrechtelijke aansprakelijkheid. Tevens zal besproken worden wie er op grond van artikel 11a precies strafbaar gesteld kunnen worden. Om deze vragen te beantwoorden zal eerst het artikel zelf ter sprake komen en wie er onder deze strafbaarstelling valt. Daarna zal worden gekeken naar de gevolgen van dit nieuwe artikel en tot slot worden de resultaten tot nu toe besproken.

Artikel 11a Opiumwet
Om een duidelijk beeld te krijgen van artikel 11a Opiumwet, zal eerst worden besproken wat dit artikel inhoudt. Artikel 11a behelst de volgende strafbaarstelling:

‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’

Het gaat in artikel 11a kortgezegd om voorbereidingshandelingen die bestemd zijn tot het plegen van feiten welke strafbaar gesteld zijn in artikel 11 lid 3 en 5 Opiumwet. De leden 3 en 5 van artikel 11 stellen het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd handelen met een in artikel 3 onder B Opiumwet gegeven verbod strafbaar, terwijl artikel 3 onder B Opiumwet het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van lijst-II-middelen strafbaar stelt.

Kort samengevat behelst artikel 11a Opiumwet de strafbaarstelling van zowel het voorbereiden of vergemakkelijken van het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een grote hoeveelheid hennepproducten als het voorbereiden of vergemakkelijken van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Uit het artikel blijkt dat sprake kan zijn van zowel een opzet- als een schuldvorm. De strafbaarheid ontstaat immers doordat de betrokkene weet dat een en ander bestemd is om overtredingen van artikel 11 lid 3 of lid 5 van de Opiumwet te plegen, maar ook in het geval waarin de betrokkene ernstige reden heeft om dit te vermoeden.[8] Voor strafbaarheid op grond van artikel 11a Opiumwet is culpa ten aanzien van de bestemming dus al voldoende.[9] Er is daarmee sprake van een dubbele verruiming ten opzichte van de strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen op grond van artikel 46 Wetboek van Strafrecht (Sr). Artikel 46 Sr vereist dat het gaat om voorbereidingshandelingen van een feit waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat terwijl artikel 11a Opiumwet ziet op een gronddelict waar maximaal zes jaar gevangenisstraf op staat. Daarnaast vereist artikel 46 Sr dat sprake is van opzet, terwijl voor artikel 11a Opiumwet dus ook een ‘ernstige reden hebben om te vermoeden’ voldoende kan zijn.[10]

(Beoogde) gevolgen
Je kunt je afvragen wat de beoogde gevolgen zijn van de invoering van dit artikel. In de jurisprudentie en de literatuur wordt dit artikel ook wel als het ‘growshopverbod’ bestempeld. Onder growshop wordt een bedrijf verstaan waar men voorwerpen en materialen kan kopen die geschikt en bestemd zijn voor hennepteelt. In de memorie van toelichting wordt gesproken over de professionalisering van deze shops in de afgelopen jaren en wordt gesteld dat veel hiervan zijn uitgegroeid tot draaischijf van de illegale hennepteelt.[11] Nu dergelijke shops weten dat hun handelswaar bestemd is voor de teelt van hennep, is het gevolg van de invoering van artikel 11a in ieder geval dat de exploitatie van de growshops verboden is geworden.

Toch lijkt voor de invoering van dit artikel niet alleen het tegengaan van de shops het doel te zijn geweest. Zo heeft Van der Steur tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel op 27 maart 2013 gemeld dat door de invoering van het wetsvoorstel ‘nu met kracht kan worden opgetreden als in een woonhuis allerlei apparatuur voor een plantage wordt gevonden, terwijl er geen hennep aanwezig is.’[12] De voormalig minister van Veiligheid en Justitie beoogde bij de invoering van dit artikel dus niet zozeer alleen de strafbaarstelling van growshops, maar ook van andere voorbereidingshandelingen voor de hennepteelt.[13] Daarnaast blijkt uit de memorie van toelichting dat moet worden gedacht aan transport- en distributiebedrijven, verhuurders van loodsen en schuren, elektriciens die illegale installaties aanleggen en de handel in kant-en-klaar ingerichte kasten voor hennepteelt.[14] Er kan dus geconcludeerd worden dat het zogeheten ‘growshopverbod’ niet alleen ziet op het strafbaar stellen van de gedragingen van growshops, maar ook die van andere betrokkenen bij de illegale hennepteelt. Daarbij verdient opmerking dat vóór de invoering van artikel 11a Opiumwet de hiervoor genoemde bedrijven en personen ook vervolgd konden worden, maar slechts indien er tevens een hoeveelheid hennep of een in werking zijnde kwekerij werd aangetroffen.[15]

De thuisteler en het tuincentrum
Het staat in ieder geval vast dat de invoering van dit artikel voornamelijk bedoeld is om het de grote illegale hennepkwekerijen moeilijker te maken. De vraag is echter of dit artikel ook gevolgen heeft voor anderen dan de grootschalige henneptelers. Want wat betekent de invoering van artikel 11a voor bijvoorbeeld de thuisteler met drie plantjes voor eigen gebruik? En wat zijn de gevolgen voor andere winkels dan growshops die goederen kunnen leveren die gebruikt kunnen worden voor hennepkwekerij?

Volgens Van der Steur ging het bij de invoering van dit artikel niet om mensen met twee of drie plantjes in hun achtertuin maar is er een duidelijke grens getrokken.[16] Het artikel ziet op grootschalige illegale hennepteelt. Toch lijkt dit artikel ook bij te dragen aan het bemoeilijken van het telen van hennep voor de ‘vriendelijke thuisteler’ die slechts teelt voor eigen gebruik. Zo zijn growshops niet alleen ontoegankelijk geworden voor grootschalige telers, ook de thuisteler kan hier niet meer terecht. Door het thuistelen lastiger te maken, denk ik dat niet onwaarschijnlijk is dat gebruikers eerder een coffeeshop binnenstappen om zich te voorzien van softdrugs, terwijl juist die softdrugs over het algemeen vaak afkomstig zijn van grootschalige kwekerijen. Artikel 11a kan op die manier tevens de illegale hennepteelt juist in de hand werken.

Daarnaast speelt het probleem dat veel materiaal dat gebruikt wordt voor illegale hennepkwekerijen ook gewoon gekocht kan worden bij het tuincentrum. Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel is gezegd dat er geen onderzoeksplicht geldt voor verkopers in tuincentra.[17] Nu de growshops niet meer mogen bestaan, lijkt het mij een logisch gevolg dat er een verschuiving plaats heeft gevonden naar de tuincentra. Ook de grootschalige henneptelers zullen nu immers hun middelen ergens anders vandaan moeten halen. Wanneer er goederen afgerekend worden die duidelijk bestemd zijn voor het illegaal kweken van hennep, is het logische gevolg daarvan dat de verkoper in het tuincentrum, net als de verkoper in de growshop, in ieder geval een ernstige reden heeft om te vermoeden dat één en ander bestemd is om overtredingen van artikel 11 lid 3 of lid 5 van de Opiumwet te begaan. Ondanks dat dit mij te ver lijkt gaan en niet het doel treft dat de wetgever heeft beoogd, vraag ik mij af of er in dat geval nog steeds geen onderzoekplicht geldt voor de verkoper in een tuincentrum. De jurisprudentie heeft hier in ieder geval nog geen voorbeelden van. Ook in de memorie van toelichting zijn geen concrete situaties geschetst.[18] Wel blijkt uit de memorie van toelichting dat “van reguliere tuincentra, verkopers van landbouwartikelen en andere bedrijven wordt zoals van elke burger oplettendheid verwacht op verdachte omstandigheden die kunnen duiden op illegale hennepteelt”.[19] Hieruit leid ik af dat er wel degelijk enig onderzoek door tuincentra vereist is. Het blijft echter onduidelijk hoe ver deze onderzoeksplicht moet gaan.[20]

Resultaten
In een kamerbrief van 23 mei 2016 kwam voormalig minister Van der Steur met de stand van zaken inzake het nieuwe artikel 11a Opiumwet.[21] Hier komt naar voren dat er in het eerste jaar ruim 2015 zaken zijn ingestroomd onder het nieuwe artikel 11a. Volgens Van der Steur ging het hier voornamelijk om growshophouders, maar ook om elektriciens en verhuurders van panden waarin hennep gekweekt werd. In bijna 70% van de zaken zou het Openbaar Ministerie zijn overgegaan tot vervolging en dit leidde in ongeveer 80% van de zaken tot een strafoplegging door de rechter. Het lijkt er dus op dat de rechtspraak met dit nieuwe artikel uit de voeten kan. In tegenstelling tot wat veelal gebeurt bij het vervolgen van coffeeshophouders, namelijk het schuldig verklaren zonder oplegging van straf, wordt bij de betrokkenen bij de voorbereidingshandelingen van illegale hennepteelt wel overgegaan tot het opleggen van een straf. Ik vermoed dat dit te maken heeft met de duidelijkheid van de strafbepaling en daarmee het risico om vervolgd te worden. Zo wordt het beroeps- of bedrijfsmatig telen in geen geval gedoogd. De handelingen die hieraan kunnen bijdragen zoals omschreven in het nieuwe artikel 11a Opiumwet worden dit daarom ook niet.

Tot slot
Uit het bericht van Van der Steur kan worden opgemaakt dat artikel 11a Opiumwet een positieve aanvulling is voor het strafrecht.[22] Het ging bij de meeste zaken om de vervolging van growshophouders en hiermee is het voornaamste doel van de strafbepaling dan ook bereikt. Toch blijven er veel vragen over na het lezen van de stand van zaken. Zo is er niet gekeken of het aantal bezoekjes aan de coffeeshops door gebruikers ook is vergroot doordat de situatie ook voor thuistelers lastiger is geworden. Daarnaast is niet gebleken of er een verschuiving heeft plaatsgevonden van de growshops naar de tuincentra en in hoeverre deze een onderzoeksplicht hebben. Wat wel blijkt uit de stand van zaken zoals beschreven door ex-minister Van der Steur, is dat er op dit moment nog maar een beperkt aantal uitspraken is met betrekking tot artikel 11a Opiumewet en dat nog geen algemene conclusies getrokken kunnen worden. Ikzelf ben in ieder geval benieuwd naar de zaken die zich nog zullen gaan voordoen met betrekking tot artikel 11a Opiumwet en wat de uitkomst daarvan zal zijn.

[1] Alibi, jaargang 46, nummer 3, p. 30

[2] Stcrt 2015, nr. 5391

[3] Stcrt 2015, nr. 5391, p. 5

[4] Stcrt 2015, nr. 5391, p. 5

[5] Kamerbrief, 23 mei 2016, Toezegging stand van zaken nieuwe artikel 11a Opiumwet

[6] Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3 (MvT).

[7] Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3, p. 2 (MvT).

[8] Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3, p. 7 (MvT).

[9] M. Borgers en E. van Poecke, Op weg naar het einde: de strafbaarstelling van voorbereiding en vergemakkelijking van professionele hennepteelt, AA maart 2012, p. 175

[10] Van Russen Het growshopverbod, NJB 2012/1328, p. 1849

[11] Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3, p. 4 (MvT).

[12] Handelingen II, 2012/2013, nr. 67, p. 4

[13] Van Russen Het growshopverbod, NJB 2012/1328, p. 1846

[14] Kamerstukken II, 2010/11, 32 842, nr. 3, p. 5 (MvT).

[15] Van Russen Groen, Het growshopverbod, NJB 2012/1328, p. 1846

[16] Handelingen II, 2012/2013, nr. 67, p. 4

[17] Handelingen II, 2012/2013, nr. 67, p. 1

[18] T. Blom in T&C Strafrecht 2015, commentaar op artikel 11a Opiumwet

[19] Kamerstrukken II, 2011/12, 32 842, nr 6, p. 13-14

[20] T. Blom in T&C Strafrecht 2015, commentaar op artikel 11a Opiumwet

[21] Kamerbrief, 23 mei 2016, Toezegging stand van zaken nieuwe artikel 11a Opiumwet.

[22] Kamerbrief, 23 mei 2016, Toezegging stand van zaken nieuwe artikel 11a Opiumwet.