Recht, rechtvaardigheid en contraspionage: Over het rechtspositivisme van Herbert Hart
Door: Stijn Winters
Recht is niet altijd rechtvaardig. Er zijn talloze voorbeelden van onrechtvaardige wetgeving, denk aan de Nazi-wetgeving uit de Tweede Wereldoorlog en het Nederlandse leen- en studiefinancieringsstelsel. De vraag of onrechtvaardig recht geldend recht is vormt de kern van een aloude rechtsfilosofische discussie. Een discussie waar de Britse rechtsfilosoof H.L.A. (Herbert) Hart een grote bijdrage aan heeft geleverd.
Het vraagstuk is nieuw leven in geblazen door de Tweede Wereldoorlog. Na de oorlog heerste onzekerheid over de gelding van vaak extreem onrechtvaardige Nazi-wetgeving. Was iemand die tijdens de oorlog geheel conform die wetgeving een ondergedoken Jood aangaf, wetende dat die gedood zou worden, medeplichtig aan moord? Was een kampbewaker die uitvoering gaf aan door de overheid gedicteerde genocide strafbaar? Anders gezegd: handelde de mensen in deze voorbeelden niet alleen moreel verwerpelijk, maar ook onrechtmatig? Of waren zij van strafbaarheid uitgesloten doordat zij handelde in overeenstemming met een, onrechtvaardig maar niettemin geldend, wettelijk voorschrift? In dit artikel zal Hart’s theorie over de relatie tussen recht en rechtvaardigheid worden behandeld aan de hand van misschien wel zijn bekendste boek: The Concept of Law.[1]
De familie Hart
Hart lijkt zijn leven te hebben geleid aan de hand van een jongensboek. Hij werd geboren in Harrogate, Engeland, op 18 juli 1907 en overleed 85 jaar later in Oxford. Hij heeft bekendheid verworven als Professor of Jurisprudence aan Oxford University en later als hoofd van The King’s Hall and College of Brasenose, tevens te Oxford. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Hart in dienst bij de roemruchte Britse militaire geheime dienst MI5, afdeling contraspionage. Hier werkte hij onder meer samen met de wiskundige Alan Turing, op wiens leven en werk de in 2015 verschenen film The Imitation Game is gebaseerd.
Hart huwde Jenifer Fischer Williams, een hooggeplaatst ambtenaar en gerespecteerd lid van St Anne’s College te Oxford. Na haar dood stelde The Guardian dat: ‘’Her death marks the disappearance of one of the most remarkable British women of the 20th century, and of a world in which a belief in the aristocracy of the intellect could sit alongside a genuine social egalitarianism.’’.[2]
Jenifer Hart werd in 1935 lid van de communistische partij, een beslissing die haar de rest van haar leven zou achtervolgen hoewel ze haar banden met de communisten in 1939 weer verbrak. Jenifer Hart werd er na de oorlog van beschuldigd informatie te hebben verzameld voor de Sovjets. Er werd geïnsinueerd dat Hart haar informatie zou hebben toegespeeld die hij tijdens zijn werk bij MI5 vergaarde, waardoor ook over zijn reputatie een smet werd geworpen. De beschuldigingen zijn echter nooit bewezen.
Descriptief rechtspositivisme
Alvorens in te gaan op de theorie van Hart over de relatie tussen recht en rechtvaardigheid verdient opmerking dat die theorie descriptief is. Hij ziet niet op de vraag hoe de relatie tussen recht en rechtvaardigheid behoort te zijn, maar geeft aan wat die relatie is. Een theorie over hoe het recht behoort te zijn wordt normatief genoemd.
Hart stelde zich op het rechtspositivistische standpunt dat recht en rechtvaardigheid strikt geschieden dienen te worden. Er zou geen noodzakelijk verband bestaan tussen recht en rechtvaardigheid waardoor ook een apert onrechtvaardige en moreel verwerpelijke regel tot het geldende recht kan behoren. Tegenover het rechtspositivisme staat het natuurrecht. Aanhangers van het natuurrecht stellen dat wetgeving ongeldig is wanneer het in strijd komt met fundamentele rechtsbeginselen.
Of een regel tot het geldende recht behoort, hangt volgens Hart slechts af van de vraag of die regel voldoet aan formele totstandkomingsvereisten. Denk hierbij aan vereisten die voorschrijven welke personen of organen tot wetgeving bevoegd zijn en welke procedures daarbij in acht genomen moeten worden. Hierdoor worden in een democratische rechtsstaat de democratie en de rechtszekerheid gewaarborgd. Het is immers altijd kenbaar wat het geldende recht is. Volgens het rechtspositivisme van Hart wordt alleen dan de democratie beschermt wanneer er sprake is van een democratische rechtsstaat. Anders kan het recht immers op een ondemocratische wijze tot stand gekomen zijn.
De theorie van Hart is descriptief. Hart stelt dus niet dat onrechtvaardig recht geldend recht behoort te zijn of behoort te worden toegepast. Dat zijn immers normatieve stellingen. Toch heeft Hart wel enige kanttekeningen geplaatst waarvan gesteld kan worden dat zij normatief zijn. Wanneer een rechter wordt geconfronteerd met een onrechtvaardige wet, dan hangt het volgens Hart van diens geweten af of hij die wet ook moet toepassen. Het enkele feit dat een regel tot het geldend recht behoort, ontslaat individuele gezagsdragers niet van hun morele verplichtingen. Ingeval van immoreel of onrechtvaardig recht moeten zij zich altijd rekenschap geven van het ethische dilemma waarvoor zij worden geplaatst. Een rechter kan zich volgens Hart dan ook gedwongen zien om een rechtsregel in een bepaald geval buiten toepassing te laten. Hart geeft er echter wel de voorkeur aan dat onrechtvaardige wetten door de wetgever ongeldig worden verklaart, desnoods met terugwerkende kracht, zodat de rechtszekerheid en de democratie worden gewaarborgd. Al valt het met terugwerkende kracht ongeldig verklaren van wetgeving natuurlijk niet te rijmen met de rechtszekerheid. Ook zou het ijdele hoop zijn geweest om van de Nazi’s te verwachten dat ze hun eigen antisemitische wetgeving ongeldig zouden verklaren.
Hart beschrijft dat wetgeving, rechtvaardig of onrechtvaardig, tot het geldende recht behoort zolang het voldoet aan formele totstandkomingsvereisten en dat er geen noodzakelijk verband bestaat tussen recht en rechtvaardigheid[3]. Een einde aan de discussie over de relatie tussen recht en rechtvaardigheid is niet in zicht. Rechtspositivisten zoals Hart zijn het niet alleen onderling oneens, maar kunnen zich ook niet verenigen met de aanhangers van het natuurrecht. Wel heeft Hart een antwoord gegeven op de vraag of het leven van een rechtsfilosoof noodzakelijkerwijs saai is.
[1] H.L.A. Hart, The Concept of Law, New York: Oxford University Press 1961. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat er niet naar specifieke delen van het boek zal worden verwezen. Voor een goed begrip van de theorie maar ook ter lering en vermaak wordt de lezer aangeraden het boek te lezen.
[2] N. Lacey, ‘Jenifer Hart’, The Guardian 11 april 2005.
Leave a Comment