Een blik op de bevoegdheid van de rechter om verplichte anticonceptie te bevelen

Iemand verbieden om kinderen te krijgen; het lijkt een onderwerp van de vorige eeuw, want wanneer zouden ‘wij’ daar ooit de bevoegdheid toe hebben? Dat was precies de kritiek die geboden werd tegen de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) die op 1 januari 2020 in werking trad. De wet introduceerde – hoewel niet expliciet – de mogelijkheid om tegen de wil van een vrouw anticonceptiemiddelen toe te dienen in gevallen die de rechter geboden acht. Het wetsvoorstel ontving na het indienen al veel kritiek. Tegenstanders van het voorstel stelden zich op het standpunt dat het de rechter nooit zou toekomen om dergelijke ingrijpende beslissingen te maken over het lichaam van een vrouw. Voorstanders van het voorstel bepleitten echter dat in sommige gevallen de belangen van een (ongeboren) kind kunnen prevaleren. Kritiek of niet, de wet kwam er. In dit artikel zal de nieuwe – ingrijpende – bevoegdheid van de rechter van dichtbij worden bekeken.