Wettelijke regeling ‘Waardig levenseinde’ nodig?
Laura Maaskant*
Voltooid-levenwens
Doodziek en terminaal. Is het leven uitzichtloos en het lijden ondraaglijk, dan komt iemand in Nederland een recht op euthanasie toe.[1]Dit uitzichtloos en ondraaglijk lijden moet echter wel een medische grondslag hebben. Een optelsom van medische en niet-medische klachten die opzichzelfstaand niet leiden tot ‘uitzichtloos en ondraaglijk’ lijden, kan onder de huidige wetgeving niettemin vallen onder legale euthanasie (mits uiteraard is voldaan aan de overige vereisten).[2]Maar wat als elke medische grondslag ontbreekt en iemand ‘klaar is met het leven’? Moet voor zo iemand nu ook een recht op de dood worden toegekend? Pia Dijkstra, Tweede Kamerlid voor de D66, vindt dat iemand met een ‘voltooid-levenwens’ van 75 jaar of ouder desgevraagd hulp moet krijgen bij zelfdoding. In 2016 publiceerde zij daarom de initiatiefwet Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek. Over deze mogelijkheid wordt al langer gesproken.[3]Rechtsgeleerde Huib Drion pleitte in 1991 in het NRC al voor een dergelijke wettelijke bepaling.[4]Drions oproep voor de mogelijkheid voor ouderen van het innemen van een pil die zou leiden tot een humane dood werd later bekend als de ‘Pil van Drion’. Het debat is de laatste jaren opnieuw opgelaaid, mede door de Heringa-zaak, waarin Albert Heringa op de laatste wens van zijn 99-jarige (stief)moeder inging en dodelijke pillen en poeders verzamelde. De cocktail van middelen werd haar op een door hen gekozen dag fataal en Heringa werd vervolgd wegens hulp bij zelfdoding.[5]
In de memorie van toelichting (MvT) bij het wetsvoorstel Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek (hierna: initiatiefwet) schrijft Dijkstra dat mensen ‘die willen kiezen om op een voor hen waardige manier te sterven, zorgvuldige en professionele hulp [moeten krijgen, LM]’.De initiatiefwet leidde tot veel positieve, maar ook negatieve reacties. Voorstanders vinden het een prettig idee zelf te kunnen beslissen over deze passage in hun leven. Tegenstanders vrezen echter dat de initiatiefwet niet zorgvuldig genoeg is.[6]Door de huidige coalitie en de daarin vertegenwoordigde partijen – met hun uiteenlopende standpunten over dit wetsvoorstel – is besloten wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de grootte van de groep mensen die gebruik zou willen maken van de initiatiefwet. De adviescommissie Schnabel, die in 2016 met een uitgebreid rapport over de kwestie ‘voltooid leven’ kwam, constateerde reeds dat het animo voor gebruik van de initiatiefwet waarschijnlijk klein is.[7]In dit artikel zal de conclusie van de adviescommissie worden onderzocht. Op basis van rechtswetenschappelijke artikelen, gepubliceerd naar aanleiding van de initiatiefwet en het rapport van Schnabel wordt onderzocht of de initiatiefwet Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek wel nodig is. Los van het noodzakelijke morele en filosofische debat richt dit onderzoek zich louter op de juridische vraag.
Huidige bepaling
De huidige euthanasiewet is in werking getreden in 2002.[8]Nederland was daarmee een pionier op dit gebied: het was het eerste land ter wereld dat euthanasie, in strikt bepaalde gevallen, wettelijk mogelijk maakte.[9]De vele rechtszaken die gevoerd werden, waarin artsen, na het toedienen van een dodelijke injectie bij terminaal zieke patiënten, zich beriepen op strafuitsluitingsgronden leidden tot baanbrekende, rechtsvormende uitspraken, die uiteindelijk werden gecodificeerd in de wet.[10]De Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (WTL) vormt sindsdien een balans tussen enerzijds de mogelijkheid van een arts een patiënt uit het lijden te verlossen en anderzijds het recht op leven en het behoud daarvan.[11]Levensbeëindiging op verzoek (euthanasie) en hulp bij zelfdoding zijn nog altijd strafbaar gesteld in artikel 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Desalniettemin kan een arts zich beroepen op de in de WTL gecreëerde strafuitsluitingsgrond. Een dergelijk beroep wordt gehonoreerd op het moment dat is voldaan aan de limitatief opgesomde zorgvuldigheidseisen die zijn vastgelegd in artikel 2 WTL. Uit dit artikel blijkt allereerst dat een arts ervan overtuigd moet zijn dat het verzoek van de patiënt tot euthanasie vrijwillig en weloverwogen is. Essentieel is daarnaast dat de situatie uitzichtloos is en het lijden ondraaglijk. Ten derde is van belang dat de arts de patiënt heeft geïnformeerd over zijn medische situatie en de daarmee samenhangende prognose. De arts en de patiënt moeten samen tot de conclusie zijn gekomen dat er geen redelijke andere oplossing is. Verder moet ten minste één andere, onafhankelijke arts (een zogenoemde SCEN-arts[12]) zijn geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien. Deze arts geeft schriftelijk zijn oordeel over de situatie van de patiënt, op basis van dezelfde zorgvuldigheidseisen. Tot slot dient de arts de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch zorgvuldig uit te voeren en te melden aan de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE), die per individueel geval beoordeelt of de arts binnen de kaders van de wet heeft gehandeld.[13]
Initiatiefwet Waardig Levenseinde
Wat beoogt de initiatiefwet te regelen in aanvulling op de huidige WTL? De wet zal een toevoeging zijn op de huidige WTL en het Sr: van de laatste zal echter enkel artikel 294 worden verruimd.[14]Anders dan in de huidige euthanasiewetgeving wordt deze vorm van zelfdoding niet noodzakelijkerwijs uitgevoerd door een arts, maar door een levenseindebegeleider. ‘Lijden aan het leven’ is per slot van rekening geen medische diagnose, waardoor een arts niet voldoende specifiek is opgeleid deze verzoeken te toetsen. Een levenseindebegeleider is iemand die met succes de door de overheid op te richten opleiding heeft afgerond en is ingeschreven in het openbare BIG-register.[15]Een arts kan levenseindebegeleider worden, maar dient dan de opleiding hiertoe te hebben afgerond. Verder komen slechts in aanmerking voor de opleiding gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten en verpleegkundigen.[16]Artikel 2 van de initiatiefwet noemt, net als de WTL, zorgvuldigheidseisen. Voldoet een levenseindebegeleider aan deze vereisten, dan levert dit een strafuitsluitingsgrond op voor het verbod op zelfdoding in artikel 294 Sr. Voor een beroep hierop dient de verzoeker allereerst de Nederlandse nationaliteit te hebben, of in ieder geval twee jaar in Nederland te hebben gewoond. De verzoeker is daarnaast 75 jaar of ouder. In de MvT wordt gesteld dat ouderen boven de 75, in vergelijking tot jongere mensen, beter in staat zouden zijn om hun leven al dan niet voltooid te achten.[17]Daarnaast dient de levenseindebegeleider verzekerd te zijn van een ‘vrijwillig en weloverwogen’ verzoek.[18]De overtuiging daartoe moet door ten minste twee gesprekken met een intermezzo van in ieder geval twee maanden zijn ontstaan. Deze conversaties zijn volgens de MvT ‘uitvoerige en indringende’ gesprekken.[19]Bovendien moet zijn vastgesteld dat de oudere geen behoefte heeft aan verdere hulp. Wanneer de voltooid-levenwens bijvoorbeeld voortkomt uit vereenzaming, kan een verhuizing naar een verzorgingstehuis wellicht een eerste oplossing bieden, voordat wordt overgegaan tot hulp bij zelfdoding. Er geldt ten vijfde een inlichtingenvereiste: de levenseindebegeleider moet de verzoeker voldoende inlichten over de procedure. Bovendien moet de verzoeker op schrift, of middels een videoboodschap, uitdrukkelijk kenbaar maken dat deze over wil gaan tot zelfdoding en daarbij hulp wenst. Ook in deze procedure wordt een tweede persoon geraadpleegd, in dit geval een andere levenseindebegeleider. Hier geldt tot slot eveneens dat de procedure professioneel dient te worden uitgevoerd en dat de zelfdoding gemeld wordt aan een regionale toetsingscommissie die sterk lijkt op de RTE van de WTL. De levenseindebegeleiding schrijft een recept uit (hetgeen is toegestaan door de opleiding die genoten is) en blijft op de afgesproken datum van de zelfdoding aanwezig. Wordt op het laatste moment besloten af te zien van de zelfdoding, dan wordt het dodelijke middel teruggebracht naar de apotheek.[20]
Commissie Schnabel
De Commissie Schnabel – vernoemd naar haar voorzitter – werd ingesteld door de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid. Aan de commissie komt de taak toe om de mogelijkheden tot verruiming van de huidige euthanasiewetgeving te onderzoeken.[21]In het dikke rapport is geconcludeerd dat de huidige WTL voldoet aan de wens om óók bij een voltooid-levenswens gebruik te kunnen maken van euthanasie of hulp bij zelfdoding. De verruimde interpretatie van de RTE’s en het gegeven dat veel ouderdomsklachten vaak ertoe leiden dat iemand klaar is met het leven – en de wens daarmee valt onder de formulering van het Brongersma-arrest – maakt dat geen verruiming van de WTL nodig is.[22]Sterker nog: dat is zowel juridisch, moreel als ethisch onwenselijk.[23]Het monopolie van de artsen moet, volgens de commissie, worden behouden, omdat alleen die structuur leidt tot een zorgvuldige behandeling van een verzoek tot hulp bij zelfdoding.
Kritiek op Schnabel
Ondanks de deskundigheid van het rapport van de commissie Schnabel bestaat ook veel kritiek op de bevindingen. Die komt, niet geheel onverwacht, vooral uit de hoek van voorstanders van de initiatiefwet. Zo vindt de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) dat er wel degelijk mensen zijn zonder ouderdomsklachten die klaar zijn met het leven.[24]Ook professor Den Hartogh, emeritus-hoogleraar ethiek aan de Universiteit van Amsterdam, toont zich kritisch. Hij is door de commissie Schnabel – zoals vele anderen – als expert op dit gebied gevraagd een bijdrage te leveren aan het rapport. In het rapport is reeds te lezen dat Den Hartogh een verdere verruiming van de WTL wenselijk vindt en dat zelfs een opening moet worden geboden voor hulp door intimi.[25]Daarnaast stelt hij dat de WTL niet moet worden ‘uitgehold’ door teveel niet-medisch gerelateerde klachten onder de regeling te schuiven. Zo zou een Heringa-achtige zaak onder de WTL kunnen vallen bij een ruime interpretatie, maar de vraag is of dat wenselijk en zorgvuldig is.[26]Het kabinet stond achter de conclusie van de commissie Schnabel, maar ervoer niettemin dat gekeken moest worden naar de legitieme wens van iemand die dood zou willen en besloot toch de mogelijkheden te onderzoeken voor verruiming van de huidige wetgeving.[27]
Conclusie
De initiatiefwet en de WTL verschillen in vertrekpunten sterk van elkaar. Dat is vooral gelegen in het ontbreken van een medische grond bij de eerste: niet langer is een ‘uitzichtloos en ondraaglijk’ lijden vereist. Een verschil is verder dat in de toetsingscommissie van de initiatiefwet een levenseindebegeleider deelneemt, terwijl in de RTE een arts noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van de commissie. Bovendien kan de levenseindebegeleider enkel hulp bij zelfdoding verlenen, maar geen euthanasie uitvoeren. Een beroep op een strafuitsluitingsgrond op grond van artikel 293 Sr staat dan ook niet open. Tot slot is het beroepsvereiste een belangrijke vernieuwing in de initiatiefwet: het bieden van legale hulp bij zelfdoding zou niet langer enkel mogelijk zijn als arts, maar tevens als levenseindebegeleider. Naast de verschillen overlappen beide regelingen elkaar. Dijkstra stelt dan ook dat een oudere in gevallen van medische ouderdomsklachten gecombineerd met een voltooid-levenwens op beide wetten een beroep kan doen.
De commissie Schnabel, die onder andere de initiatiefwet – naast vele andere mogelijkheden voor de verruiming van de WTL – tegen het licht hield, kwam tot de conclusie dat voltooid-levenwensen vaak vallen onder de huidige WTL en dat daarom verruiming niet is gewenst. Het is de vraag of daarmee de vraag die ten grondslag ligt aan de initiatiefwet wel beantwoord is: immers, die wet gaat juist uit van een voltooid-levenwens die niet valt onder de huidige WTL. Niettemin is het een precair onderwerp, waar nader onderzoek naar toe te juichen is. Het is niet voor niets dat de WTL pas na decennia tot stand kwam: in zaken van leven en dood is uiterste precisie vereist.
*Laura Maaskant is bachelorstudente Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.
[1]O.b.v. de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Stb. 2001, 194, in werking getreden op 1 april 2002. Een dergelijk recht komt een patiënt toe wanneer voldaan is aan de overige zorgvuldigheidseisen die in deze wet uiteen zijn gezet.
[2]HR 24 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8772, m.nt. T.M. Schalken (Brongersma); E. Pans, ‘15 jaar euthanasiewet. De balans opgemaakt’, Ars Aequi april 2017, p. 294.
[3]Naast de initiatiefwet zijn er andere initiatieven om ‘voltooid-leven’ op de politieke agenda te krijgen, onder andere vanuit de initiatiefgroep ‘Uit vrije wil’, de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde en de Coöperatie Laatste wil.
[4]H. Drion, ʻHet zelfgewilde einde van oude mensenʼ, NRC Handelsblad19 oktober 1991.
[5]HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:418, m.nt. P. Mevis (Heringa).
[6]E. van Steenbergen, ‘D66: maak haast met onderzoek naar voltooid leven’, NRC 17 december 2017.
[7]P. Schnabel e.a., Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten, Amersfoort: Wilco 2016, p. 13.
[8]Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, Stb. 2001, 194, in werking getreden op 1 april 2002.
[9]E. Pans, ‘15 jaar euthanasiewet. De balans opgemaakt’, Ars Aequi april 2017, p. 273.
[10]Zie bijvoorbeeld de Postma-zaak, waarin de rechtbank voorwaarden creëert waaronder euthanasie niet strafbaar is (Rechtbank Leeuwarden 21 februari 1973, ECLI:NL:RBLEE:1973:AB5464 (Postma)) en het Schoonheim-arrest, waarin het conflicterende belang van een arts als noodtoestand erkend wordt (HR 27 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8615 (Schoonheim)).
[11]HR 27 november 1984, HR 27 november 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8615 (Schoonheim).
[12]SCEN-arts: een arts ter Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland.
[13]Zie voor deze opsomming artikel 2 lid 1 sub a t/m f WTL.
[14]Dit betekent dat een levenseindebegeleider geen euthanasie (vastgelegd in artikel 293 Sr) kan uitvoeren, maar slechts hulp bij zelfdoding (artikel 294 Sr) kan begeleiden. Het verschil tussen beide is dat in het laatste geval een patiënt actief zelf het dodelijke drankje inneemt en dat doet in bijzijn van een arts. Bij euthanasie is de patiënt vaak al palliatief gesedeerd en spuit de arts het dodelijke middel in bij de passieve patiënt (‘Hulp bij zelfdoding’ (https://www.nvve.nl/wat-euthanasie/zelfdoding) (geraadpleegd op 15 april 2018)).
[15]‘BIG’ staat voor ‘Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg’: beroepsoefenaars in de zin van die wet vallen onder het medische tuchtrecht-regime. Daarnaast zijn de beroepen vastgelegd in die wet van beschermde titel.
[16]MvT Initiatiefwet Waardig Levenseinde, p. 33; Toevoeging op de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg: Artikel 33c lid 2 (Initiatiefwet Waardig Levenseinde).
[17]MvT Initiatiefwet Waardig Levenseinde, p. 24.
[18]Artikel 2 sub b Initiatiefwet Waardig Levenseinde.
[19]MvT Initiatiefwet Waardig Levenseinde, p. 25.
[20]MvT Initiatiefwet Waardig Levenseinde, p. 26.
[21]Zoals reeds benoemd in de inleiding zijn meerdere initiatieven tot stand gekomen. In dit artikel zal de focus enkel liggen op de initiatiefwet.
[22]In het Brongersma-arrest, waarin een bejaarde man zijn huisarts om hulp bij zelfdoding vroeg, zonder dat daarbij een medische grondslag was, is bepaald dat enkel – zonder andere medisch gerelateerde klachten – lijden aan het leven niet valt onder de euthanasiewetgeving.
[23]P. Schnabel e.a., Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten, Amersfoort: Wilco 2016, p. 16.
[24]‘NVVE verbaasd over het advies van de commissie-Schnabel’, (https://www.nvve.nl/actueel/nieuws/nvve-verbaasd-over-het-advies-van-de-commissie-schnabel) (laatst geraadpleegd op 15 april 2018).
[25]P. Schnabel e.a., Voltooid leven. Over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten, Amersfoort: Wilco 2016, p. 89.
[26]G. den Hartogh, ‘Voltooid leven, Hoe verder na Schnabel?’,NJB 2016, Issue 13, p. 642.
[27]Kamerbrief van 12 oktober 2016 met een kabinetsreactie en visie Voltooid Leven, p. 5.
Leave a Comment