Confronterend recht

Door: Joris Jas[1]

Van auto-ongeluk tot ingeslagen ruit en van kapotte mixer tot schotwond: schade kan op allerlei manieren ontstaan. In veel situaties zijn wij daar als onoplettende mensen zelf voor verantwoordelijk. Zoals het spreekwoord ons leert, zit een ongeluk in een klein hoekje. Maar wat als letselschade wordt geleden door een ander, terwijl jij daar direct mee wordt geconfronteerd? Na wat voor confrontatie heb jij dan zelf ook een recht op schadevergoeding? In dit artikel zal het fenomeen van de shockschade onder de loep worden genomen.

Schadevergoedingen
De kans dat je onder het Nederlandse recht met lege handen staat, terwijl je door toedoen van een ander schade hebt opgelopen, is redelijk klein. Hoewel ons wettelijk systeem als uitgangspunt heeft dat ‘ieder in beginsel zijn eigen schade draagt’, is een paraplunorm opgenomen in art. 6:162 lid 2 BW.[2] Hierin is vastgelegd dat niet alleen een inbreuk op een subjectief recht of een wettelijke plicht tot schadevergoeding kan leiden, maar ook als een doen of nalaten strijdt ‘met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’.[3] Onder deze norm, in de wet opgenomen na een baanbrekend arrest van de Hoge Raad in 1919 (Lindenbaum/Cohen), kan uiteraard van alles worden geschaard, wat door de jaren heen in vele arresten nader is ingevuld en een sterk rechtsbeschermende functie heeft.[4]

Shockschade als uitzondering
Een van de vele gedaanten die schade kan aannemen, is shockschade. Dit is een vorm van schade die zowel uit vermogensschade als uit immateriële schade kan bestaan doordat men letsel oploopt ten gevolge van een ‘shock’ die een ongeval of een confrontatie met de gevolgen hiervan teweegbrengt.[5] Op deze manier kan een derde direct nadeel ondervinden van een onrechtmatige daad die niet tot hem of haar is gericht. Denk aan het zien gebeuren van een ongeval of het getuige zijn van de moord op je beste vriend: lichamelijk mankeer je in eerste instantie niets, maar psychische klachten kunnen alles beïnvloeden.

Dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt is bijzonder, aangezien derden in het Nederlandse stelsel van het aansprakelijkheidsrecht zelden een recht op schadevergoeding hebben: uitsluitend in de gevallen die zijn vastgelegd in art. 6:107-108 BW is de schade te verhalen, zelfs wanneer er onrechtmatig is gehandeld ten opzichte van de derden zelf. Een individuele aanspraak uit onrechtmatige daad wordt door deze artikelen geblokkeerd.[6] Inmiddels zijn op dit restrictieve systeem twee uitzonderingen aanvaard, te weten het geval dat de dader het oogmerk had om schade toe te brengen aan derden en de shockschadevariant, waar een derde direct wordt geconfronteerd met een onrechtmatige daad en zijn gevolgen. Art. 6:106 lid 1 sub a en b BW, die in principe alleen voor het slachtoffer gelden, kunnen zodoende alsnog worden ingeroepen, nu ook jegens de derden zelf onrechtmatig gehandeld is. Zij verschuiven twee treden en worden van derden tot eersten, zodat ook deze vorderingen tot schadevergoeding op de wettelijke basis van art. 6:106 BW berusten.[7] Tijdens de totstandkoming van het nieuwe BW was deze shockschadeuitzondering al door de wetgever voorzien en geaccepteerd. In de parlementaire geschiedenis bij art. 6:106 BW wordt gesproken over het ‘waarnemen of geconfronteerd worden met een dodelijk ongeval’, wat niet wordt uitgesloten door de bewuste artikelen.[8] Benadrukt wordt wel dat de bepaling terughoudend moet worden toegepast, wat geïmpliceerd wordt door het woord ‘shock’, en dat daarnaast aan zware eisen moet zijn voldaan.[9] Dit is in jurisprudentie nader uitgewerkt tot een criterium dat uit vier cumulatieve eisen bestaat.

Affectieschade
De confrontatie is een belangrijk verschil met de zogeheten affectieschade, die draait om het verdriet dat ontstaat doordat een ander gewond is geraakt of is overleden: dit deel wordt dan ook niet vergoed bij shockschade, maar slechts het lijden dat het gevolg is van de confrontatie met het ongeval.[10] Dit heeft bijvoorbeeld ten gevolge dat, hoe hard het overlijden van een naaste ook kan aankomen, het verdriet onder het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht niet voor vergoeding in aanmerking komt. In de voorbereiding van het huidige wetboek heeft de wetgever een vergoeding voor affectieschade wel in overweging genomen, maar niet doorgevoerd nu dit onder andere zou leiden tot een commercialisering van verdriet, onsmakelijke processen en een explosie van schadeclaims die weer tot een claimcultuur zou leiden.[11] De drempel voor het instellen van een schadeclaim zou immers schrikbarend veel lager komen te liggen. Na enkele hevige rechtswetenschappelijke discussies is in 2003 een wetsvoorstel ingediend om een genormeerd bedrag aan affectieschade onder strenge voorwaarden voor een beperkte kring gerechtigden vergoedbaar te maken. Dit wetsvoorstel is tegen alle verwachtingen in in 2010 in de Eerste Kamer gestrand.[12] Hoewel inmiddels een nieuw wetsvoorstel is ingediend, is dit slechts toekomstmuziek: op dit moment staan affectieschadeslachtoffers met lege handen.

Schrijnende zaken
Toch staat ook de shockshadevordering nog enigszins in de kinderschoenen, wat blijkt uit meerdere, soms tegenstrijdige vonnissen en arresten uit de afgelopen 15 jaar. Een voorbeeld hiervan zijn de schrijnende feiten van 18 april 2008, toen een man op straat zeker 24 maal werd gestoken met een mes, waarna hij aan zijn verwondingen is overleden.[13] De dader is hier strafrechtelijk voor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar.[14] Tot overmaat van ramp heeft de vrouw van het slachtoffer haar man na de steekpartij zwaar gewond op straat zien liggen, waar zij onder meer ernstige depressieklachten aan heeft overgehouden.[15] Dat de vrouw in dit geval geconfronteerd werd met de gevolgen van het ongeval was overduidelijk. Een confrontatie alleen is volgens de Hoge Raad echter niet voldoende om een vergoeding voor de opgelopen shock te kunnen krijgen: in het Taxibus-arrest, waar het fenomeen shockschade voor een van de eerste keren in praktijk werd gebracht, formuleerde hij vier cumulatieve criteria. Daar liep een moeder een shock op toen zij zag dat de herseninhoud van haar vijfjarige dochter naast haar lichaam was beland, nadat een taxibusje op hun woonerf achteruit over haar hoofd was gereden.[16] De Hoge Raad stelt in deze uitspraak in 2002, die het begin van de shockschadeproblematiek inluidt, dat er kort gezegd sprake moet zijn van een schending van een veiligheids- of verkeersnorm, een nauwe, affectieve relatie met het slachtoffer, een directe confrontatie met het ongeval of de gevolgen daarvan en daardoor ontstaan letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.[17] Het feit dat de vrouw in de onderhavige zaak pas na het plegen van het misdrijf werd geconfronteerd met de omstandigheden van het geval staat niet in de weg aan toewijzing van shockschade, nu de Hoge Raad toevoegde dat een rechtstreeks verband tussen het gevaarzettend handelen en het geestelijk letsel door de confrontatie volstaat.[18] De rechtbank blijkt zich dit te beseffen door, een vergoeding toekennend, te verwijzen naar het Taxibus-arrest, maar voegt daaraan toe dat ‘aan de mate van rechtstreeksheid van de confrontatie minder strenge eisen dienen te worden gesteld naarmate de normschending ernstiger is’.[19] Over een afzwakking van de confrontatie-eis wordt in het Taxibus-arrest echter nog met geen woord gerept, terwijl de Hoge Raad zich in een later arrest zelfs afwijzend opstelt tegenover deze opvatting.[20]. Een enkele, zeldzame vergissing?

Grillige rechtspraak
Zo lijkt het niet. Door de jaren heen hebben rechters vooral het confrontatievereiste uit het Taxibus-arrest enigszins naar hun eigen hand gezet. Dit was verre van ideaal, nu de grillige rechtspraak leidde tot rechtsonzekerheid; de uitkomst van de zaak was afhankelijk van de rechtbank of het hof waar deze voor diende.[21] De Hoge Raad trachtte een einde aan deze rechtsverscheidenheid te maken in het Vilt-arrest, zeven jaar na het Taxibus-arrest, waarin drie jongeren om het leven kwamen en één jongere zwaar gewond raakte door een auto-ongeval met een boom. Deze werden achtervolgd door een man en zijn vrouw die hun schade wilden verhalen na een vermeende aanrijding met de jongeren: deze waren hen niet gevolgd om de schade op een woonwagenkamp te ‘regelen’.[22] Nabestaanden en familieleden van de jongeren eisten shockschade, hoewel er geen sprake is geweest van een directe confrontatie op de plaats delict, noch tijdens, noch na afloop van het ongeval. Zij stelden dat dit opzetdelict direct jegens hen onrechtmatig is, zodat er geen zware eisen aan de rechtstreekse confrontatie konden worden gesteld.[23] De Hoge Raad ging hier niet in mee: nadat hij stelt dat shockschade een uitzondering is die slechts onder strikte voorwaarden toewijsbaar is, concludeert hij dat ‘hiermee niet strookt het vereiste van waarneming van het ongeval of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen vanwege de aard of ernst van de normschending (…) terzijde te stellen of af te zwakken’.[24] Een duidelijk signaal voor de toekomst, een duidelijke correctie van de lagere instanties in de afgelopen jaren. Zo blijven de Taxibus-criteria actueel en lenen deze zich, volgens de Hoge Raad, niet voor een ruime interpretatie. Althans, zo lijkt het.

Hoewel de boodschap glashelder lijkt, is de navolging beperkt. In de eerder genoemde zaak uit 2013 gaat de rechtbank rechtstreeks tegen het bepaalde in het Vilt-arrest in door juist wel met de normschending rekening te houden en zodoende het confrontatievereiste af te zwakken.[25] Daarin is de Rotterdamse rechter geen uitzondering: ook in Arnhem kiezen ze voor een ruime interpretatie. Zo bijvoorbeeld in de zaak rondom Maja Bradaric, die op gruwelijke wijze werd vermoord waarna haar lichaam werd verbrand.[26] Haar ouders vorderen shockschade, hoewel ze haar nooit hebben kunnen identificeren: dit was hen afgeraden door de politie. Wel zijn ze geconfronteerd met verbrande kledingresten, zijn ze door de politie op de hoogte gebracht en zijn de feiten zowel in het strafproces als in de media breed uitgemeten.[27] Deze deelmomenten hebben volgens het hof tot een directe confrontatie geleid met de gevolgen, nu de ouders zich onvermijdelijk een voorstelling hebben gemaakt die een impact heeft gehad vergelijkbaar met feitelijke waarneming.[28] En een voorstelling maken, dat kan een mens al vrij snel. Deze ruime uitleg van het confrontatievereiste is dan ook in strijd met het Vilt-arrest.

Toch was de harmonisatiepoging van de Hoge Raad niet volledig vruchteloos: andere rechters scharen zich wel achter de enge uitleg van het confrontatiebegrip. Zo ook de rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarin ouders shockschade claimen nadat een neef jarenlang ontucht had gepleegd met hun drie kinderen. Kennisneming van de feiten en gevolgen is volgens de rechtbank, ondanks de ernstige normschending, niet voldoende voor het vervullen van het confrontatievereiste: verwijzend naar het Vilt-arrest is de conclusie dat het vereiste niet ruim mag worden uitgelegd, zodat er geen plaats is voor de toewijzing van een vergoeding.[29]

De rechtspraak blijft dus verdeeld: sommige rechters lopen graag vooruit op het wetsvoorstel affectieschade door zich aan te sluiten bij maatschappelijk gangbare opvattingen en zodoende minder strak aan de Taxibus-criteria vast te houden, nu voor affectieschade waarschijnlijk binnen afzienbare tijd een wettelijke basis zal bestaan. Dit in tegenstelling tot andere rechters, die gehoorzamen aan het op dit moment geldende recht. Verre van ideaal!

Uitstapje naar de doctrine
Ook in de rechtswetenschap is men over het algemeen niet eensgezind. Aan de ene kant stelt onder andere Lavrijssen dat het noodzakelijk is om te beseffen dat een ruime interpretatie van het confrontatiecriterium de grens van affectieschade opzoekt dan wel overschrijdt. Het wetsvoorstel affectieschade is, ondanks dat daar behoefte aan lijkt te zijn, op dit moment geen geldend recht, zodat men zich daar niet op kan beroepen.[30] Rechters moeten oordelen in lijn met huidige regelgeving en rechtspraak, nu wetgeving juist een taak van de wetgever is.[31] Verder ligt een enge interpretatie van het confrontatievereiste beter in de rede, nu dit aansluit bij de intentie van de Hoge Raad in het Taxibus-arrest: Engelhard stelt dat de woorden ‘directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval’ bedoeld zijn om een ‘de-auditu-trauma’, van horen zeggen, uit te sluiten.[32] Een confrontatie met de fysieke gevolgen van het ongeval staat in het algemeen centraal en behoort op dit moment tot de afbakening, ook al zou men onder andere in het Vilt-arrest op basis van de feiten liever wel een vergoeding toekennen.[33] Volgens mij is het, om het explicieter dan Lavrijssen te stellen, rechterlijke zelfmoord om voor een ruime uitleg te kiezen: behalve dat de rechtsonzekerheid toe zal nemen, neemt het belang van de taak van de wetgever af, nu ook niet-geldend recht in praktijk wordt gebracht.[34]

Aan de andere kant verlegt een groep rechtswetenschappers de focus naar de behoeftes in de samenleving. Zij neigen naar een verdergaande vermaatschappelijking van het recht, hier in de vorm van een ruime interpretatie van het confrontatievereiste. Lindenbergh en Van der Zalm betogen dat ernstige normschendingen verwerpelijker zijn, zodat deze best mogen worden bestraft met een grotere omvang van de aansprakelijkheid.[35] Deze normschendingen worden immers als erger ervaren. Kottenhagen stelt dat de terughoudendheid van de Hoge Raad bovendien problematisch is doordat shockschade evengoed door berichtgeving kan ontstaan, terwijl deze vorderingen door het confrontatiecriterium worden geblokkeerd.[36] Nu verder in geen enkel van de ons omringende landen sprake is van een confrontatiecriterium, denkt hij dat het verstandig zou zijn om dit vereiste bij affectieve relaties los te laten.[37] Aangezien dit slechts een kleine groep is, hoeft dit niet te leiden tot een claimcultuur. Ik zet hier de nodige vraagtekens bij, nu discussies zouden ontstaan over het feit of er sprake is van een ‘affectieve relatie’, discussies die in schrijnende zaken als shockschadezaken beter voorkomen kunnen worden.

Naar een oplossing?
Het confrontatievereiste is ronduit confronterend. Enerzijds bakent het een groep gevallen blijkbaar te onduidelijk af, anderzijds lijkt zij achterhaald door maatschappelijke ontwikkelingen. Of de mate van ernst van de normschending invloed heeft op het directe confrontatievereiste werd door verschillende rechterlijke instanties bevestigend, maar door de Hoge Raad in het Vilt-arrest ontkennend beantwoord. Vervolgens hebben meerdere rechtbanken en gerechtshoven hun eigen weg bewandeld, wat de rechtszekerheid niet ten goede is gekomen. Waarschijnlijk had de wetgever achter de Hoge Raad gestaan, nu hij in de wetsgeschiedenis de nadruk legt op de zware eisen waaraan moet worden voldaan wil een shockschadeclaim succesvol zijn. Ten slotte biedt de rechtswetenschap, opvallend genoeg, geen uitkomst: quot homines, tot sententiae.[38] Wat er door wie ook gebeurt, definitief zal het niet zijn: het recht blijft, door zich aan te passen aan omstandigheden, een veranderlijk geheel. Is dat niet eigenlijk wat het zo interessant maakt?

[1] J.P. Jas is bachelorstudent Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam.

[2] Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 24.

[3] Art. 6:162 lid 2 BW

[4] Zie bijvoorbeeld HR 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576 (Zwiepende tak) over gevaarzetting, HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0300 (Natrappen) over sport- en spelsituaties en HR 12 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5784 (Verhuizende zusjes) over huis-, tuin- en keukensituaties.

[5] Spier e.a., Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 314.

[6] Rb. Rotterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725, r.o. 4.2.

[7] Lavrijssen, Immateriële schadevergoeding nabestaanden, Bb 2010/1, p. 1

[8] Reehuis & Slob, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Invoering boeken 3, 5, 6: Boek 6, algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1990, p. 1274

[9] Idem, p. 1857

[10] Oosterveen & Frenk, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2015, art. 6:106 BW, aantekening 8 (online, laatst bijgewerkt op 28 april 2015).

[11] Reehuis & Slob, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Invoering boeken 3, 5, 6: Boek 6, algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1990, p. 1272-1273

[12] Wetsvoorstel affectieschade, Kamerstukken II 2002-2003, 28781, 3, p. 1, 7 (MvT)

[13] Hof Den Haag 11 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5110, onder kopje Bewezenverklaring.

[14] Idem, onder kopje Beslissing.

[15] Rb. Rotterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725, r.o. 4.8.

[16] HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 (Taxibus), r.o. 3.1.

[17] Idem, r.o. 4.3.

[18] Idem, r.o. 5.2.

[19] Rb. Rotterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725, r.o. 4.11.

[20] HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583 (Vilt), r.o. 3.5

[21] Jansen, in: GS Onrechtmatige daad, art. 6:163 BW, aantekening 25.3 (online, laatst bijgewerkt op 16 juli 2014).

[22] HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583 (Vilt), r.o. 3.1-3.2.1.

[23] HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583 (Vilt), r.o. 3.3.

[24] Idem, r.o. 3.5.

[25] Rb. Rotterdam 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725, r.o. 4.11.

[26] Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9440, r.o. 4.1.

[27] Idem, r.o. 4.4.

[28] Idem, r.o. 4.5.

[29] Rb. Midden-Nederland 5 februari 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:418, r.o. 4.5.

[30] Lavrijssen, Immateriële schadevergoeding nabestaanden, Bb 2010/1, p. 5

[31] Idem, Bb 2010/1, p. 4

[32] Engelhard, Visie op (de rechtspraak over) de Taxibus-criteria conform recente klinische inzichten, VRA 2008/1, p. 32

[33] Idem, p. 31

[34] Lavrijssen, Immateriële schadevergoeding nabestaanden, Bb 2010/1, p. 4 & HR (conclusie A-G Spier) 9 oktober 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI8583 (Vilt), § 6.3.

[35] Lindenbergh & Van der Zalm, Jurisprudentie: Shockschade, TVP 2010/1, p. 21

[36] Kottenhagen, Shockschade en het vereiste van de directe confrontatie – een gemiste kans, NTBR 2010/17, p. 5

[37] Kottenhagen, Shockschade en het vereiste van de directe confrontatie – enkele rechtsvergelijkende kanttekeningen, NTBR 2010/41, p. 13

[38] Cicero, De finibus bonorum et malorum, Londen: Heinemann 1914, p. 18. (Zo veel mensen, zo veel meningen.)