Strafrechtelijke vervolging van de rechtspersoon, de redding van het ICC?

Door: Linda Schut

Op 24 en 25 oktober 2016 hebben maar liefst drie landen hun lidmaatschap bij het Internationaal Strafhof in Den Haag (hierna: ICC of Strafhof) opgezegd.[1] Deze uittocht sterkt de reeds geuite kritiek op het ICC en biedt wellicht een incentive voor andere lidstaten om dezelfde koers te varen. Deze afkeurende blik is reeds gegeven door grootmachten als de Verenigde Staten, China en Rusland door de rechtsmacht van het ICC niet te erkennen.

Het voorgaande geeft de kwetsbaarheid van het Strafhof aan, dat bij de oprichting in 2002 als hét instrument voor de bestrijding van internationale misdrijven werd gezien. Aan deze status werd én wordt eveneens afbreuk gedaan door de voortdurende discussie over de reikwijdte van de rechtsmacht van het ICC. Deze ziet tot op heden slechts op natuurlijke personen maar dient volgens critici te worden uitgebreid naar rechtspersonen, zoals onder meer reeds ter tafel kwam bij het ontwerp van het Statuut van Rome in 1998.[2]

Deze uitbreiding sterkt mogelijk de positie van het ICC, door het mogelijk te maken om vooraanstaande rechtssubjecten uit de internationale samenleving te vervolgen. De rechtspersoon heeft in deze samenleving immers een invloedrijke status toebedeeld gekregen, die niet altijd op een positieve manier wordt aangewend. Men kan hierbij denken aan de problematiek omtrent Shell in Nigeria, ondernemingen die handelen in conflictdiamenten en bedrijven als Topf & Söhne en IG Farben, die bijdroegen aan de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het baart dan ook op zijn minst opzien dat minder invloedrijke rechtssubjecten – zoals natuurlijke personen[3] – wel kunnen worden vervolgd en dat rechtspersonen, al dan niet in relatie tot deze natuurlijke personen, buiten schot blijven.

In deze bijdrage ga ik nader in op de vraag of de rechtsmacht van het ICC, naar de huidige maatstaven, dient te worden uitgebreid met de vervolging van rechtspersonen. Ik zal hierbij achtereenvolgens ingaan op de grondslag van het ICC en diens werkveld, recente ontwikkelingen en de zwakke positie van het Strafhof. Voorts passeren de wijziging van het Statuut, de belangrijkste argumentatie[4] daarvoor en het juridisch kader de revue.

Het Internationaal Strafhof
Het ICC in Den Haag is een permanent Strafhof dat zich richt op de vervolging van, kort gezegd, oorlogsmisdrijven. Het is opgericht in 2002 op grond van het Statuut van Rome. Ingevolge de preambule van het Statuut beoogt het Strafhof de internationale gemeenschap te beschermen op diverse vlakken, zoals vrede, veiligheid en het welzijn van de wereld. Om deze doelstellingen te kunnen realiseren is het Strafhof bevoegd om natuurlijke personen te vervolgen voor de meest ernstige misdrijven die de internationale samenleving kent, te weten agressie, genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden.[5]

Betreffende deze vervolging, is het Strafhof echter wel beperkt in haar mogelijkheden; het kent geen eigen politiemacht, en is aldus afhankelijk van (politie)onderzoek uitgevoerd door de desbetreffende lidstaat. Het onderzoek, uitgevoerd door het ICC, bestaat dan ook vrijwel uitsluitend uit het verhoren van getuigen en de verdachte zelf. Dergelijk bewijsmateriaal is problematisch omdat het niet zelden voorkomt dat getuigen zich terugtrekken, onder druk een aangepaste verklaring afleggen of ter zitting niet naar waarheid verklaren.[6] Het voorgaande heeft grote negatieve gevolgen voor de effectiviteit van het Strafhof als instrument.[7]

Zwakke positie
De rechtsmacht van het Strafhof is begrensd tot lidstaten en staten die op ad hoc basis diens rechtsmacht hebben erkend. Voorts is het beperkt tot slechts één categorie daders: de natuurlijke personen. Hier ga ik later nader op in. Voorgaande beperkingen hebben er mede toe geleid dat het ICC tot op heden vrijwel uitsluitend actief was op het gebied van de vervolging van vooraanstaande Afrikaanse staatsburgers en overheidsambtenaren. Deze schijnbare partijdigheid is tevens de reden voor het recent uittreden van enkele staten: volgens hoofdaanklager Fatou Bensouda is dit ongegrond.[8] Deze gerichte vervolging komt immers onder meer voort uit de rechtsmacht beperkende bepalingen uit het Statuut van Rome en de diverse eigen verzoeken tot onderzoek van de lidstaten.

Een nationaal debat op internationaal niveau
Gesteld kan worden dat een uitbreiding van de rechtsmacht naar de vervolging van rechtspersonen het werkveld van het Strafhof kan verbreden en dientengevolge de kwetsbare status kan doen sterken. Deze stelling raakt echter wel een fundamenteel en gevoelig punt, gezien het feit dat diverse lidstaten de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon niet erkennen op nationaal niveau, zoals dat bijvoorbeeld in Nederland wel het geval is.[9] Het ligt in de lijn der verwachting dat dergelijke staten, zoals Duitsland, de mogelijkheid ook niet willen erkennen op internationaal niveau. Dit zou immers tot de situatie kunnen leiden dat een Duitse rechtspersoon wordt vervolgd door het ICC voor misdrijven waarvoor het niet (strafrechtelijk) aansprakelijk gesteld kan worden in de eigen staat. Een dergelijke situatie is niet wenselijk en kan zelfs resulteren in een schending van het complementariteitsbeginsel, dat behelst dat het ICC slechts mag vervolgen indien een lidstaat geen gebruik heeft gemaakt of kan maken van diens eerste keus tot vervolging.

Men kan hier overigens wel tegenin brengen dat het vervolgen van een rechtspersoon voor het plegen van bijvoorbeeld genocide, daar waar de desbetreffende lidstaat ‘tekortschiet’, kort gezegd: een aanvullende werking pur sang is.

Economische en morele voordelen
Het gebeurt niet zelden dat de politiek en economie worden beïnvloed door machtige multinationals of hen zelfs tegemoetkomt, zoals Nederland dat deed bij koffiegigant Starbucks[10]. Als men een voorgaande nauwe connectie tussen rechtspersonen en overheden analyseert, kan zelfs gesteld worden dat een vervolging op internationaal niveau de voorkeur geniet boven nationaal niveau, gezien de (financiële) onafhankelijkheid van het ICC.[11]

Bovendien kan men vraagtekens zetten bij de rechtvaardiging voor het feit dat een rechtspersoon, net als een natuurlijk persoon een drager van rechten en plichten, wel rechtsbescherming geniet maar het aan het – zo nodig – moeten afleggen van strafrechtelijke verantwoordelijkheid ontbreekt, in het bijzonder in het licht van de geschetste misdrijven.[12]

Indien men de uitbreiding praktisch benadert, steunt dit de stelling dat de implementatie van een strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon naast de individuele aansprakelijkheid de kans op een veroordeling an sich vergroot. De ratio is als volgt: als een onderneming besluiten neemt tot het voltooien van strafbare gedragingen, gaan daar diverse vergaderingen en besluiten aan vooraf. Dergelijke besluiten worden niet altijd (voor het publiek kenbaar) vastgelegd, in het bijzonder niet als het gaat om twijfelachtige zaken. Door de fragmentatie en ‘onzichtbaarheid’ van handelingen en besluiten is het erg lastig om deze terug te leiden tot een verantwoordelijk individu, een natuurlijk persoon.[13] Het strafrechtelijk vervolgen van de rechtspersoon kan, onder bepaalde voorwaarden, de situatie voorkomen waarin men de dans volledig ontspringt.

Hier dient wel een kanttekening geplaatst te worden. Immers, het ICC heeft slechts rechtsmacht tot het vervolgen van de meest ernstige misdrijven tegen de mensheid. Het is niet wenselijk om de lat tot veroordeling te laag te leggen, gezien de ernst van de veroordeling die deze misdrijven met zich meebrengen.

No body to punish, no soul to condemn
Het voorgaande bekende adagium “no body to punish, no soul to condemn” stelt dat een rechtspersoon geen morel bewustzijn (mens rea) heeft, noch zelfstandig kan handelen (actus reus). Dit argument snijdt o.a. twee aspecten aan van strafbaarheid: de ‘onmogelijkheid’ van strafbaar handelen door de rechtspersoon en de ‘onmogelijkheid’ tot een strafbare intentie, bij afwezigheid van moreel bewustzijn.

Het eerste argument is voor veel staten ook dé reden dat zij op nationaal niveau de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon niet erkennen. Immers, voor een onrechtmatige handelen, dient er feitelijk gehandeld te worden en dat kan een rechtspersoon in strikte zin niet. Men kan deze problematiek omzeilen door gebruik te maken van het Nederlandse concept van functioneel daderschap.[14] Dit concept behelst een toerekening van een gedraging aan een ander, indien deze ander over de strafbare gedragingen kan beschikken en deze bovendien heeft aanvaard. Het is verdedigbaar dat een onderneming, die bijvoorbeeld gezien zijn winstconstructie gericht is op, of gemoeid gaat met een strafbare gedraging, voldoet aan dit concept.

Indien dit concept wordt aangenomen en toegepast, raakt men het tweede probleem: de bestraffing. De aard van een rechtspersoon is evident anders dan die van een natuurlijk persoon, doch betekent dit niet dat dit een mogelijkheid tot bestraffing blokkeert. Men dient slechts het straffen vanuit een ander perspectief te benaderen. De kern van een rechtspersoon is de winst. De meest treffende vorm van leedtoevoeging wordt dan ook behaald door het opleggen van financiële sancties, zoals geldboetes, reputatie schadende maatregelen of omzet beperkende maatregelen. Gezien de grote impact van financiële maatregelen op een subject dat louter draait om geld, biedt dit naast leedtoevoeging tevens een preventieve werking. [15] Naast de voorgaande, enigszins conservatieve, straffen kan men denken aan een extremere variant: de ontmanteling van de rechtspersoon. Gezien de bijzonder grote impact van deze sanctie, niet slechts op de rechtspersoon maar tevens voor alle aan de rechtspersoon gelieerde natuurlijke personen, dient men hier niet lichtzinnig mee om te gaan.[16]

Wijziging van het Statuut
Zoals reeds kort aangestipt, is het ICC gegrond op het Statuut van Rome. Kortgezegd: het Statuut geeft het Strafhof haar bevoegdheid om te handelen. Om deze bevoegdheid of rechtsmacht uit te kunnen breiden, moet het Statuut van Rome op een aantal punten inhoudelijk worden gewijzigd, in ieder geval de artikelen: 25 en 5 tot en met 8. Deze artikelen beperken immers de rechtsmacht door louter te spreken van ‘natuurlijke personen’. Om ook rechtspersonen te kunnen vervolgen, dient dit opgenomen te zijn in het Statuut en dat kan slechts worden volbracht door deze artikelen te wijzigen en het rechtssubject ‘rechtspersoon’ toe te voegen als onderwerp van de bevoegdheid. Tevens dient men een andere deelnemingsvorm dan louter het concept van de feitelijk pleger te introduceren, aangezien een rechtspersoon niet ‘zelf kan plegen’, maar via een constructie aansprakelijk gesteld dient te worden.

Om deze wijzigingen door te kunnen voeren, dienen de lidstaten te stemmen en dient voorts zeven achtste van de staten de wijziging te ratificeren. Uit de recente geschiedenis blijkt dat het jaren kan duren voordat het vereiste minimum bekrachtigingen wordt bereikt. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat de rechtsmacht op korte termijn kan worden uitgebreid.[17]

Conclusie
Gezien de recente ontwikkelingen omtrent het Strafhof, die haar reeds kwetsbare status verder bagatelliseren en de huidige samenstelling van de internationale samenleving waarin de rechtspersoon een vooraanstaande positie heeft verworven, is het wenselijk om de rechtsmacht van het ICC daarop aan te passen. Het is immers aannemelijk dat de positie van het Strafhof wordt gesterkt, door op een breder werkveld, meer en zeker ook belangrijke spelers in het Internationale Strafrecht te kunnen straffen. Bovendien kan gesteld worden dat het ICC slechts haar doelstellingen kan behalen door ook rechtspersonen te vervolgen, gezien hun huidige, vooraanstaande, status in de maatschappij.

Zoals reeds blijkt uit de kleine selectie van argumentatie die in deze discussie behandelt worden, zal de uitbreiding geen geplaveide weg zijn die snel en gemakkelijk kan worden bewandeld. De juridische vormgeving zal van grote betekenis zijn voor de uiteindelijke stemming en de ratificatie van de wijziging. Het is dan ook niet aannemelijk dat de voorgenomen uitbreiding op korte termijn zal plaatsvinden.

[1] Te weten: Burundi, Gambia en Zuid-Afrika.

[2] Zie het “UN Working paper”, t.a.v. artikel 23, lid 5 en 6 in document: A/CONF.183/C.1/WGGP/L.5/REV.2.

[3] Zoals Frans van Anraat die werd veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven wegens de verkoop van grondstoffen voor chemische wapens aan Irak.

[4] Gezien de omvangrijke discussie zal ik de argumentatie niet uitputtend behandelen, maar slechts de – in mijn ogen – meest belangrijke c.q. interessante argumentatie aanstippen.

[5] Artikel 5 Statuut van Rome.

[6] Zie o.a. de Kenia Strafzaken uit 2008 en de zaak tegen de oud-vicepresident van Congo, Bemba, in 2016.

[7] Het Internationaal Strafhof heeft sinds de oprichting in 2002, slechts 2 verdachten veroordeeld.

[8] W. Brummelman, ‘Misdadige leiders móeten we berechten’, NRC 28 oktober 2016.

[9] Artikel 51 Wetboek van Strafrecht.

[10] Het koffieconcern sloot een zogenaamde ‘sweetheart deal’ met de Nederlandse overheid, op grond waarvan Starbucks slechts een geringe hoeveelheid belasting diende te betalen. De Europese Commissie bepaalde in 2015 dat voorgaande overeenkomst in strijd is met Europese Regelgeving. Nederland heeft inmiddels 25,7 miljoen euro teruggevorderd. Dit bedrag zou zijn verleend als (verboden) staatssteun.

[11] M. Kremnitzer, ‘A Possible Case for Imposing Criminal Liability on Corporations in International Criminal Law’: Journal of International Criminal Justice 2010, Vol. 8: Oxford: University Press 2010, pp. 916-917.

[12] M. Kremnitzer, ‘A Possible Case for Imposing Criminal Liability on Corporations in International Criminal Law’: Journal of International Criminal Justice 2010, Vol. 8: Oxford: University Press 2010, pp. 911-912.

[13] T. Weigend, ‘Societas delinquere non protest?’, in: Journal of International Criminal Justice 2008, Oxford: University Press 2008, p. 932.

[14] HR 23 februari 1954, NJ 1954, 378 (IJzerdraad-arrest)

[15] T. Weigend, ‘Societas delinquere non protest?’, in: Journal of International Criminal Justice 2008, Oxford: University Press 2008, p. 932

[16] D. Friedrichs, White Collar Crime In Contemporary Society, Cengage Learning, Inc. 2009, p. 366-367.

[17] De wijziging t.a.v. het toevoegen van het misdrijf ‘agressie’ werd in 2010 aangenomen. Tot op heden hebben slechts 28 van de 124 lidstaten, de wijziging bekrachtigd.